
CGN-tarwecollectie
De tarwecollectie is de grootste collectie van het CGN met bijna 5000 accessies, waarvan de meerderheid bestaat uit gecultiveerde Triticum. De collectie bevat voor iets minder dan 10% accessies van 15 wilde soorten.
Naast de voormalige werkcollectie van het SVP is een aanzienlijk deel van de collectie afkomstig uit de voormalige Wageningense Triticinae Collectie die tussen 1965 en 1985 is opgezet door dr. A. Zeven van het IVP (van Loosdrecht, 1986). In de collectie is ook materiaal opgenomen van de voormalige Wageningse onderzoeksinstituten, zoals CPRO-DLO en IPO-DLO, en van veredelingsbedrijven.
Toen de tarwecollectie werd opgezet, is besloten om de classificatie volgens Morris en Sears (1967) te gebruiken, waarin er maar één geslacht Triticum is. Omdat de meeste collectiehouders momenteel een classificatiesysteem gebruiken waarin Aegilops en Triticum aparte geslachten zijn, is besloten om deze GRIN-taxonomie te volgen. Deze verandering is doorgevoerd in 2020.
Het gecultiveerde deel van de collectie bevat materiaal van T. monococcum, de T. turgidum-groep, T. timopheevii var. timopheevii en de T. aestivum-groep. Deze laatste groep bevat de hexaploïde tarwevarianten aestivum, spelta, compactum en sphaeroccocum. De T. turgidum-groep bevat de tetraploïdevarianten durum, dicoccon, carthlicum, turgidum en polonicum. De gecultiveerde tarwe in de collectie behoort grotendeels tot de T. aestivum-groep en met name T. aestivum subsp. aestivum. Deze groep bevat voor ongeveer de helft accessies van wintertarwe en de helft zomertarwe, met een klein deel intermediaire types. Grofweg de helft van de accessies komt uit Europa en Noord-Amerika. Er zijn slechts drie oude Nederlandse tarwerassen aanwezig in de collectie, namelijk Zeeuwse witte, Limburgse kleine rode en Gelderse ris. Het IVP in Wageningen en R.J. Mansholt in Groningen hebben de eerste Nederlandse tarwerassen veredeld, en ongeveer 30 rassen van deze veredelaars zijn opgenomen. Er is ook een aanzienlijk deel accessies uit Azië en Afrika. Deze accessies zijn vooral landrassen die tussen 1953 en 1981 zijn verzameld in de diversiteitscentra (Midden-Oosten, Nepal, Pakistan, India, Noord-Afrika en Ethiopië). Een klein aantal accessies uit Zuid-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland is ook aanwezig. De T. turgidum-groep bestaat voor meer dan de helft uit durumtarwe, voornamelijk landrassen uit mediterrane landen.
Het wilde deel van de collectie bevat materiaal van de volgende 14 Aegilops-soorten: A. triuncialis, A. peregrina, A. columnaris, A. biuncialis, A. neglecta, A. geniculata, A. cylindrica, A. caudata, A. bicornis, A. longissima, A. speltoides, A. tauschii, A. crassa and A. ventricosa. Met uitzondering van enkele tetraploïden zijn de meeste van deze soorten diploïd. Een groot deel van de wilde accessies betreft wilde emmer, Triticum turgidum var. dicoccoides. Deze wilde emmer accessies zijn voornamelijk in Israël verzameld.