
CGN-peencollectie
Sinds 2011 beheert CGN de peencollectie. Deze collectie bestaat uit een selectie van landrassen en wilde Daucus carota-accessies verzameld in Oezbekistan, Kirgizië, Albanië en Noord-Macedonië.
Historie
In de beginjaren van CGN werd besloten om de peencollectie van het CPRO (Centrum voor Plantveredeling en Reproductieonderzoek) in Wageningen niet op te nemen, maar over te dragen aan HRI (nu Warwick Genetic Resources Unit, University of Warwick) in Wellesbourne, VK. Tussen 1990 en 1992 werden ongeveer 530 accessies van CPRO naar het VK overgebracht, later gevolgd door monsters verzameld in Oezbekistan en Kirgizië in 1997 en 1999, evenals enkele landrassen van diverse herkomsten. Deze 579 accessies worden bij Warwick-GRU goed onderhouden en zijn beschikbaar voor distributie.
Samenstelling
in 2011 werd de CGN-peencollectie opgezet. In eerste instantie bestond deze uit duplicaten van wilde peen-accessies uit de Amerikaanse collectie in Ames, die in Europa niet beschikbaar waren. Daarnaast werden enkele wilde accessies uit Nederland opgenomen. Het grootste deel van de huidige collectie bestaat uit Daucus carota-accessies die in 2015 zijn verzameld in Oezbekistan en Kirgizië. Deze zijn beschikbaar gekomen na een embargoperiode van vijf jaar, nadat ze door veredelingsbedrijven waren vermeerderd. Onlangs heeft CGN ook enkele Nederlandse erfgoedrassen van peen gerepatrieerd, waardoor de CGN-collectie nu een combinatie vormt van zowel wild als gecultiveerd materiaal.
Regeneratie
Wilde peen wordt doorgaans als éénjarige geteeld, terwijl gecultiveerde peen meestal tweejarig is. Afhankelijk van het genotype kan voor bloei vernalisatie noodzakelijk zijn.
Voor wilde peen wordt er gezaaid in trays tussen maart en mei. Indien de kieming onvoldoende is, kan een koudebehandeling van één week in de koelkast de kiemkracht verbeteren. Na 3–4 weken worden de jonge planten overgeplant in grotere potten. Vervolgens worden ze vóór de bloei geplaatst in een insectendichte isolatiekooi in een onverwarmde kas, om kruisbesmetting tussen accessies te voorkomen. Voor de regeneratie wordt gestreefd naar ongeveer 80 planten per accessie, met een minimum van 40 planten.
Voor gecultiveerde peen vindt de zaai later plaats, meestal rond september. Omdat gecultiveerde peen tweejarig is, overwinteren de planten eerst voordat ze in het tweede jaar bloeien. Ook deze planten worden voor de bloei overgeplant naar isolatiekooien in een onverwarmde kas. Hier wordt gewerkt met circa 60 planten per accessie, eveneens met een minimum van 40 planten.
Peen kent geen zelfincompatibiliteitssysteem, waardoor zelfbestuiving mogelijk is. Toch is voldoende kruisbestuiving binnen de populatie essentieel om inteeltdepressie te voorkomen. Bestuiving gebeurt met vliegen of hommels, die meerdere keren worden toegevoegd om ook laatbloeiende planten goed te bestuiven.
De zaadoogst vindt plaats zodra de bloemschermen voldoende zijn opgedroogd. Vervolgens worden de zaden gereinigd met behulp van zeven en luchtreiniging. Dit proces geldt voor zowel wilde als gecultiveerde peen.
Karakterisering en evaluatie
De CGN-peencollectie is nog niet uitgebreid gekarakteriseerd of geëvalueerd. In de toekomst zal dit voor de peencollectie worden gedaan d.m.v. karakteriseringsvelden.