CGN koriandercollectie

Sinds 2025 beheert het CGN de koriandercollectie. Het betreft een kleine collectie die deel uitmaakt van de schermbloemige gewassen binnen het CGN.

Historie

De collectie is oorspronkelijk samengesteld door het voormalige instituut CPRO (Centrum voor Plantenveredelings- en Reproductieonderzoek) in Wageningen. Eind jaren ’90 is deze collectie overgedragen aan het CGN. Bij CGN bleef de collectie gedurende meer dan 30 jaar inactief (‘slapend’) in opslag. Een deel van deze collectie is naar het USDA-ARS in de Verenigde Staten gegaan, waar de accessies ook in stand worden gehouden. Bij het CGN is in 2025 de koriander collectie opnieuw geactiveerd. De zaden bleken ondanks de lange opslagperiode nog in goede conditie en zijn nu beschikbaar voor distributie.

Samenstelling

De CGN-koriandercollectie bestaat uit een bescheiden aantal accessies, waaronder veredeld materiaal, landrassen en wilde typen. In de komende jaren zal de collectie verder worden uitgebreid in omvang, geografische herkomst en genetische diversiteit.

Regeneratie

Koriander wordt doorgaans als eenjarig gewas geteeld, hoewel sommige genotypen onder bepaalde omstandigheden een tweejarige cyclus kunnen vertonen. Bloei wordt beïnvloed door daglengte en temperatuur, en kan bij bepaalde accessies worden bevorderd door vernalisatie.

Zaden worden gezaaid in trays in september. Indien de kieming tegenvalt, kan een koudebehandeling van één week in de koelkast de kiemkracht verbeteren. Na 3–4 weken worden de zaailingen overgezet in grotere potten. Vóór de bloei worden de planten overgebracht naar een insectendichte isolatiekooi in een onverwarmde kas om kruisbesmetting tussen accessies te voorkomen.

Koriander heeft tweeslachtige bloemen en is overwegend zelfbestuivend, maar kruisbestuiving kan optreden – vooral bij genetisch diverse populaties of bij gelijktijdige bloei van verschillende accessies. Insecten zoals bijen en vliegen dragen bij aan de bestuiving en verhogen de zaadzetting. Voor regeneratie worden bij voorkeur 60 planten per accessie gebruikt, met een minimum van 40 planten, om voldoende genetische diversiteit te behouden.

Bestuiving kan worden ondersteund door het herhaaldelijk inzetten van bestuivende insecten, vooral om de bloei van later ontwikkelende planten goed te dekken. Na rijping worden de zaden geoogst, gedroogd en gereinigd met behulp van zeven en luchtreiniging. Vervolgens wordt de kiemkracht bepaald om de zaadkwaliteit te beoordelen.

Karakterisering en evaluatie

De CGN-koriandercollectie is recent geactiveerd en nog niet uitgebreid gekarakteriseerd of geëvalueerd. In de toekomst zal het materiaal systematisch worden beoordeeld, onder andere via karakteriseringsvelden.