Project

Dierziekte vector-borne

Nederland werd opgeschrikt door introducties van het blauwtong-virus serotype 8 in 2006/2007 en het Schmallenbergvirus in 2011/2012. Beide virussen worden overgedragen van dier naar dier door knutten. BTV-8 is weer terug in Europa en Schmallenbergvirus is blijven circuleren, ook in Nederland.

Daarnaast bestaat er de dreiging van introductie naar Europa van Afrikaanse paardenpest virus en het mug-overdraagbare Rift Valley fever virus dat over het gehele Afrikaanse continent en het Midden-Oosten endemisch voorkomt. Deze, maar ook nieuwe opkomende vector-overdraagbare virussen zullen in de toekomst aan de deur blijven kloppen.

Transmissiemodellen

Er zijn transmissiemodellen ontwikkeld om patronen van spreiding te voorspellen na introductie maar ook om het effect te schatten van interventiemaatregelen (b.v. vaccinatie). Deze transmissiemodellen moeten gevoed worden met gegevens over de vector, de gastheer en de vector-gastheer interactie. Parameterisatie van onderdelen van deze transmissie-modellen zijn nogal eens gebaseerd op aannames of één (veld)experiment en daardoor zijn de huidige transmissiemodellen beperkt valide. WBVR-onderzoek op de Veluwe laat zien dat vangsten met de wereldwijd meest-gebruikte vanglamp niet representatief zijn voor wat er daadwerkelijk plaatsvindt tussen insect en gastheer: soorten en aantallen knutten, vector/gastheer ratio en bijtfrequentie. Daarnaast is er twijfel over een relatie tussen bijtfrequentie en temperatuur, die gebaseerd is op slechts één Amerikaanse studie. De verwachting is dat een meta-analyse van de uitgevoerde veldexperimenten met knutten valide en betrouwbare schattingen zullen opleveren voor belangrijke parameters in de transmissiemodellen.

Dezelfde onderzoeksvragen als voor het knuttenonderzoek zijn geldig voor mug-gastheer dierziekte-transmissieonderzoek. In vergelijking met knutten, hebben wij echter weinig kennis over de mug-gastheer relatie in Nederland. Een systematische review van de literatuur op dit aspect zal ons de kennis lacunes opleveren, en handvaten geven waar er met veldstudies nog aanvullende aandacht nodig is. Deze informatie is nodig om de infectieproefgegevens in de context van de praktische veldsituatie te interpreteren en een betrouwbare analyse te maken van de RVF risicos met gebruik van de door ons ontwikkelde modellen.

 

Publicaties